In 1934 begon bij Krupp de ontwikkeling van het K5 kanon. Er volgde een opdracht om 36 van deze K5 spoorwegkanonnen te bouwen. Tot aan het eind van Tweede Wereldoorlog waren er 22 stuks door Krupp en Hanomag afgeleverd. Dit aantal is ontleend aan bewaard gebleven documenten van de Generale staf van het Duitse leger. Het K5 spoorweggeschut kreeg de bijnaam ‘Schlanke Bertha’, dit naar aanleiding van het ‘Dicke Bertha’ geschut uit de Eerste Wereldoorlog.
Het K5 spoorweggeschut werd uiteindelijk in meerdere varianten gebouwd. Het kaliber van de eerste drie varianten bedroeg 28,3 cm. De vuursnelheid bedroeg ongeveer 15 schoten per uur. De eerste variant, bekend als ‘K5 Tiefzug 10 mm’ had een getrokken loop met 12 trekken van 10 mm diepte. De granaten waren voorzien van lichtmetalen ribben die in de trekken pasten. Tijdens de beproeving van het geschut, bleek echter dat de ribben van de granaten steeds afbraken. Omdat daar geen betere oplossing voor werd gevonden, werd besloten om de loop van het kanon te veranderen. Zo ontstond de tweede variant, die bekend werd als ‘K5 Tiefzug 7 mm’. De munitie voor deze eerste twee varianten bestond uit:
– 28 cm Granate 35
Deze Sprenggranate woog 255,5 kg, had een lengte van 127,5 cm en bevatte een lading van 30,5 kg springstof. Met een aandrijflading van ongeveer 180kg, verdeeld over een huls als hoofdlading en drie kardoezen als bijlading, werd een aanvangssnelheid bereikt van 1120 meter per seconde. De granaat kon dan 62,4 km ver weggeschoten worden. De granaten werden afgevuurd met een grote of kleine aandrijflading. Grote aandrijflading bestond uit huls en drie kardoezen, kleine aandrijflading bestond uit huls en twee kardoezen.
– 28 cm Granate 35 (Ei)
Deze Einschiessgranate werd gebruikt bij het inschieten van het geschut. Bestanddelen van de lading van deze granaat ontwikkelden na inslag een ongeveer 40 meter hoge rookwolk die, afhankelijk van de windsterkte, tot zo’n twee minuten bleef hangen.
– 28 cm Granate 35 (Üb)
Deze Übungsgranate werd gebruikt om te oefenen.
– 28 cm Raketengranate 4331
Deze Raketengranate zag er hetzelfde uit als de Granate 35, maar woog 247 kg en had een lengte van 133 cm. De granaat had een ingebouwde aandrijflading die, door middel van een tijdontsteker, na 19 seconden ontbrandde. Na het afvuren van het geschut kon de granaat dan 86,5 km ver weggeschoten worden.
Nadat er ook bij de tweede variant nog steeds ribben van de granaten afbraken, besloot men uiteindelijk voor het K5 spoorweggeschut granaten zonder ribben te gaan gebruiken. Deze derde variant werd bekend als ‘K5 Vielzug’. Deze types hadden een getrokken loop met zestig conische trekken, vijf mm diepte in het begin van de loop en aflopend naar drie mm diepte bij monding van de loop. De munitie voor deze variant bestond uit:
– 28 cm Granate 42
– 28 cm Granate 42 (Ei)
– 28 cm Granate 42 (Üb)
– 28 cm Raketengranate 4341
De specificaties van deze granaten waren hetzelfde als bij Granate 35 en Raketengranate 4331, alleen ontbraken de kenmerkende ribben. Nadat er problemen kwamen bij de levering en productie van de Granate 42, werd ook de 28 cm Granate 39 van het ‘Bruno spoorweggeschut’ gebruikt. Na verandering voor het K5 spoorweggeschut werd deze granaat ingevoerd als 28 cm Granate 39/42.
De vierde variant werd bekend als ‘K5 Glatt’. Dit type had een gladde loop en het kaliber bedroeg 31 cm. Voor dit geschut was een zogenaamde ‘Peenemünder Pfeil-Geschoss’ als munitie ter beschikking gekomen. De naam van dit soort munitie was 31 cm Sprenggranate 4861. Deze granaat woog 147 kg en had een lengte van 2 meter. Met een aandrijflading van ongeveer 180 kg werd een aanvangssnelheid van 1420 meter per seconde verkregen. De granaat kon 127,5 km ver weggeschoten worden. De loop van het K5 spoorweggeschut had een lengte 21,538 meter en het gewicht bedroeg 85 ton. Bij de ‘K5 Glatt’ woog de loop echter 83 ton.
Het K5 spoorweggeschut had een eigen energiecentrale die, vanaf een wagon (Munitionszubringerwagen), op het achterste draaistel kon worden gereden. In deze energiecentrale dreef een Maybach benzinemotor een gelijkstroomgenerator aan (Ward-Leonard schakeling). De stroom die in deze energiecentrale werd opgewekt, werd onder andere gebruikt door de machine die de loop omhoog moest richten. De maximale elevatie van de loop bedroeg 55 graden. De totale lengte van de wagon met het K5 spoorweggeschut bedroeg 31 meter en het totaalgewicht, in vuurstelling, was 218.000 kg.
De wagon van het K5 geschut had een draaistel met twee maal zes assen voor en ook twee maal zes assen achter. De affuit rustte op de twee draaistellen. Het achterste draaistel kon ongeveer 1,90 meter naar achteren verschoven worden. Het K5 spoorweggeschut kon ook worden afgevuurd vanuit een curve in een spoorweg. Bij het voor- of achteruit rijden van het geschut kreeg men op deze manier iets meer bereik in zijwaartse richting naar links of rechts. Verder kon de affuit ook, door middel van een elektrisch aangedreven motor, iets in zijwaartse richting verschoven worden over het voorste draaistel. Een schootsveld van 360 graden werd verkregen door gebruik te maken van de ‘Vögele draaischijf'(Schwenkbahnbettung) . Dit was een geprefabriceerd spoorwegplatform, bestaande uit de draaischijf met een doorsnede van 29,464 meter en 16 boogvormige spoorrails segmenten. Dit kon op elke vlakke ondergrond geassembleerd worden. Een K5 batterij voerde altijd een Vögele draaischijf en een kraan om deze te monteren met zich mee.
Een K5 spoorweggeschutbatterij met één of twee spoorwegkanonnen, werd onder normale omstandigheden door twee treinen vervoerd die ruim 60 wagons met zich meevoerden. De eerste trein bestond ondermeer uit:
– een transport locomotief
– het geschut
– Temperierwagen, in deze wagon werd er door de bemanning voor gezorgd dat de kardoezen op de gewenste temperatuur gebracht werden.
– Twee Geschosswagen, wagons met plaats voor 113 granaten in elke wagon
– Twee Kartuschwagen, wagons waar de kardoezen in vervoerd werden
– de WR360C14 rangeerlocomotief
– Munitionszubringerwagen, wagon waarmee de munitie naar het geschut gereden werd
– een gepantserde wagon, voor zelfverdediging van de geschutsbemanning
– een wagon met voorraad en gereedschap
– een wagon in gebruik als vuurleidingwagen
– een wagon in gebruik als keuken- en voedselwagen
– een wagon met 2 cm Flak 38, voor luchtafweer
– Drie wagons met voertuigen voor de bemanning
De tweede trein bestond ondermeer uit:
– een transport locomotief
– Twee wagons met de Vögele draaischijf delen / Schwenkbahnbettung
– een wagon met de 16 boogvormige spoorrails segmenten en kraan
– een wagon met onderdelen en spoorrails
– Drie Munitionswagen, wagons met munitie
– een wagon met Flak, voor luchtafweer
– tot negen wagons voor voertuigen en reserveonderdelen
Het K5 spoorweggeschut werd bediend door een bemanning die bestond uit:
– Geschützoffizier
– Geschützführer met 25 Kanoniere
– Richtunteroffizier
– Wagenführer
– Munitionsunteroffizier met 8 Munitionskanoniere
– Elektrounteroffizier met 2 Elektriker
– Waffenmeister
– Batterieschlosser
– Motorenschlosser
In vuurstelling, voor het afvuren van het geschut, werden de kardoezen op de gewenste temperatuur gebracht in de ‘Temperierwagen’. Deze wagon was door middel van luchtslangen verbonden met de ‘Kartuschwagen’ waarin de kardoezen lagen opgeslagen. In deze wagon, voorzien van een transportrails, werden de kardoezen op een laadbak gelegd. Vervolgens werd de laadbak dan over een verbindingsbrug de ‘Geschosswagen’ binnen gereden. Hier werden de granaten op de laadbak gelegd. Vanuit deze wagon, ook voorzien van transportrails, werd de laadbak dan over een verbindingsbrug de ‘Munitionszubringerwagen’ opgereden die de gereed gemaakte munitie op zijn beurt naar het K5 geschut moest rijden. Deze wagon was daarvoor uitgerust met een eigen motor. Bij het geschut aangekomen werd de laadbak omhoog gehesen door de elektrisch bediende munitiekraan van het K5 geschut. Op het laadplatform van het geschut, dat ook was voorzien van een transportrails, werd de laadbak vervolgens op een laadkar gezet en richting het kanon verplaatst.
Rangeren van het geschut, koppelen van wagons enzovoorts, werden door het bijbehorende spoorwegpersoneel gedaan. Het Oberkommando des Heeres liet het spoorweggeschut , als zijnde spoorwegvoertuigen, onderbrengen bij het wagenpark van de Deutsche Reichsbahn. Hierdoor droeg het spoorweggeschut, net als reguliere wagons, wagennummers. Heimatbahnhof (depotstation) van het spoorweggeschut was Bahnhof Wustermark Vbf.
De opleiding en oefeningen met het spoorweggeschut vonden plaats in Rügenwalde – Pommeren, het huidige Darlowo in Polen, vlakbij de Oostzeekust. Hier bevond zich ook de Generale Staf, Befehlshaber der Eisenbahngeschütze. Uit bewaard gebleven documenten blijkt dat, na vernietiging van het spoorweggeschut bij Sluiskil, de naar Rügenwalde teruggevoerde batterijen 701, 710 en 713 (15e Leger) als ontbonden golden. Technisch personeel, overgebleven voertuigen en apparatuur stonden beschikbaar ter opfrissing van andere spoorwegbatterijen. Het overige personeel werd vrijgegeven voor op te stellen artilleriebrigades.